De onderzoekers
Wat wij leerden over en vooral van de kinderen
Het belang van een rustige en gezellige ruimte.
Vooraf netjes in orde brengen voor het contact, materiaal uitstallen. En hierbij de ruimte durven gebruiken: vloer met mat, tafel.
De ruimte als bewegingsruimte voor het kind.
Echt tijd maken om met kinderen te praten, zonder tijdsdruk, zonder afspraken die in het verschiet liggen, … is belangrijk.
Praten onder tijdsdruk geeft het gesprek een heel andere kleur. Beide gesprekspartners staan onder druk.
Belang om te kunnen aankomen, even kennis te maken, opnieuw contact te maken.
Het belang om aan het kind de bedoeling uit te leggen, via bv. een zelfgemaakt filmpje. Ruimte geven aan het kind om hier vragen over te stellen.
Kan het kind zijn stem laten horen in hoe zij in gesprek willen gaan?
Ook het kind dat mag vragen stellen, zorgt voor wederkerigheid in het gesprek. Net als het praten over alledaagse zaken.
Het gebruik van visualisatie en concreet materiaal kan een belangrijke, soms zelfs noodzakelijke stap zijn om over moeilijke en complexe thema’s te kunnen praten.
Kinderen vinden visueel materiaal uitnodigend. In se saaie, weinig toegankelijke onderwerpen worden bespreekbaar.
Het is balanceren tussen structuur aanbieden en tegelijk kind ruimte laten om mee gesprek te sturen.
Een kind heeft mogelijks meer bedenktijd nodig, moet kunnen laten bezinken. Doe-opdrachten kunnen dit vergemakkelijken, net als een opvolgingscontact.
Kan het kind aangeven dat het genoeg is? Een STOP-kaart kunnen inzetten, werkt faciliterend.
Waarover kan het kind autonomie krijgen, bv. wat er met het materiaal gebeurt, wie wat mag weten?
Non-verbale taal en het betrekkingsniveau is voor kinderen belangrijk. “Dat de begeleider niet zo grof is. Dat je goed met hen kan praten. Dat kinderen er zich goed bij voelen. Ook rekening houden met hoe zij iets zeggen.”
Kinderen geven soms heel concrete, alledaagse antwoorden op vragen. Op zulke momenten merk je dat je als volwassene op een ander, meer abstract niveau zit dan het kind.
Aan de andere kant is het voor kinderen soms net een uitdaging om te concretiseren. Wat bedoelen zij met ‘goed’, ‘leuk’…? Gevoelskaarten kunnen helpen.
Alles wat je doet en zegt heeft effect. Een vraag zet kinderen aan om na te denken bv. over participatie in hun voorziening, zich opeens te realiseren dat er zoiets is als een dossier. Zorgzaam omgaan met het effect op kinderen is nodig.
In de loop van het onderzoek is onze kijk op participatie en het participatief werken met kinderen veranderd. In het begin vertrokken we van het idee dat het goed is om kinderen zoveel mogelijk te betrekken. Wij waren supporters voor de idee kinderen een dossier-op-maat te geven, op de hoogte te houden van beslissingen en behandeldoelen, mee te laten beslissen over regels en afspraken, … Intussen is onze kijk meer genuanceerd.
Participatie gaat over kinderen inspraak geven, maar ook over hen laten aangeven waarover en tot hoever die inspraak moet en kan gaan.
Participatie gaat over kinderen serieus nemen, rekening houden met hun sterktes en mogelijkheden.
Participatie gaat over je eigen houding als begeleider, hulpverlener, onderzoeker … over het installeren van wederkerigheid, jezelf laagdrempelig opstellen en openstaan voor feedback … Dit kan gaan over kleine dingen: echt en spontaan reageren bijvoorbeeld.
Participatie is je afstemmen op elk individueel kind. Een kinderraad is leuk, maar hoe zorg je ervoor dat ook de minder assertieve kinderen aan bod komen? Hoe praat je met jonge kinderen over behandeldoelen, of over de jeugdrechter?
Participatie is meer dan praten alleen. Het gaat ook over hoe je documenteert. Zo kan je misschien bij een 2-jarig kind dat geplaatst wordt de overweging maken dat het te jong is om een gesprek te hebben over die beslissing. Je kan er dan wel voor kiezen om dit te documenteren, dit zichtbaar te maken voor het kind en ervoor te zorgen dat het kind dit op latere leeftijd kan nalezen.